Hij blaast de kaarsen uit
die op de eettafel staan,
rood kaarsvet op het behang
als resultaat.
“Je vader heeft je
dus
niet geleerd
altijd je hand
achter een kaars te houden
als je die uitblaast.”
“Klopt.”
“Je moeder dan?”
“Ook niet.”
“Nou ja, gewoon
weer
een vette min
achter je naam.”
“Hoeveel minnen kan ik
achter mijn naam hebben
voordat je mij er uitknikkert?”
“Jij? Veel, heel veel.”
Op zijn vragende blik:
“Je bent een erg goede minnaar.”
“Ah, dat levert dus de plussen.”
Het duurt even,
dan vraagt hij:
“En de anderen,
voor mij?”
“Er zijn er, die helemaal
geen plussen
hebben verdiend.”