In een supermarkt
waar de kwaliteit
van een aantal artikelen
beduidend beter is
dan in een gemiddeld filiaal
van een landelijke keten.
Een tiener voert een telefoongesprek
waar haar oren van klapperen.
Het gaat van kwaad tot erger
als de andere kant van de lijn doorkrijgt
waar hij is.
De essentie, gecensureerd:
“Wat moet ik meenemen?”
Hij herhaalt wat hij hoort
en zegt dan:
“Ik weet niet eens wat dat is.
Je denkt toch niet dat ik
de hele winkel
ga afzoeken.”
Ze denkt:
‘doe ik het wel
of
doe ik het niet?’
Ze doet het wel.
“Volgens mij is het de bedoeling
dat je met bakpapier thuiskomt.”
“Ja, mevrouw.”
“Ik weet wat dat is.
Zal ik je helpen zoeken?”
“Graag, mevrouw.”
Als ze het bakpapier heeft gevonden:
“Fijn, mevrouw.
Dank u wel, mevrouw.”