Typering
“Heb jij … ?”Na een korte aarzeling volgt:“Nee, dat heb jij niet.Daar ben jij geen type voor.”“Waar ben ik geen type voor?”“Een nagelvijl.Jij hebt geen nagelvijl in je tas.”Uit haar lach blijkt zijn gelijk.
“Heb jij … ?”Na een korte aarzeling volgt:“Nee, dat heb jij niet.Daar ben jij geen type voor.”“Waar ben ik geen type voor?”“Een nagelvijl.Jij hebt geen nagelvijl in je tas.”Uit haar lach blijkt zijn gelijk.
Hun hotelkamer is compleetvoorzien van touchscreens.Het is even wennen,niet meer dan dat.
Ze koopt een oranje leren jasje dat enorm is afgeprijsd. “Zonder die buitengewoon interessante korting had ik ‘m niet gekocht,” zegt ze tegen de verkoopster. “Heb je de binnenkant gezien?
“Ben je morgenochtend thuis? Dan kom ik koffie drinken.” “Ja, gezellig. Maarreh, donderdagochtend is toch je wandelochtend?” “Klopt. Vriend P is er niet, hij is aan het geocachen.” Ze kijkt geruime tijd gebiologeerd naar het woord: geocachen. Ze kan geen rare typefout of vreemde automatische spellingcorrectie ontdekken. Er blijft één optie over: googlen.