De schaar heeft
in huize Nan
een vaste plek.
“En wee je gebeente
als je hem daar
na gebruik
niet teruglegt.
Dan zwaait er wat.”
Wat er zwaait,
weten de dochters niet.
Er klinkt wel eens een vervaarlijk
“De schaar, wie heeft de schaar …?”.
Door de dreiging komt er altijd iemand
met de schaar aangesneld.
Ze erft de schaar
uit haar ouderlijk huis
en geeft de schaar,
naar goed voorbeeld,
een vaste plek.
Hoe ze ook haar best doet:
het zwaait,
heel vaak.