Begin jaren negentig.
Ze werkt als secretaresse
voor verschillende ‘eenheden’
van een ministerie.
Een collega vraagt haar
of ze wil helpen
met een opdracht.
Als een collega van een andere eenheid
ziet waar ze mee bezig is:
“Wat ben jij aan het doen?
Dit mag helemaal niet.
Absoluut geen werk
voor een secretaresse.”
“Als jij had geweten
dat ik dezelfde
academische titel heb als jij,
dan was je niet zo
tegen mij uitgevaren.”